Marktfalen in een globale wereldeconomie

Marktfalen in een globale wereldeconomie

Situering

Tussen 2007 en 2009 kende de US een reeks bankfalen die tot een lange recessie leidde. De financiële crisis was de ergste sinds de Grote Depressie en had als belangrijkste gevolg een enorme aangroei van het deficit van het federale budget.

Het instorten van de immobiliën markt in 2006 en 2007 had een diepe invloed op het US en het wereld banksysteem. Aangezien meerdere grote financiële instellingen zwaar hadden geïnvesteerd in immobiliën leningen, leidde het openbarsten van de huis bubbel tot een snelle en enorme verslechtering in de balansen van de banken. Vragen rond de solvabiliteit van deze banken schokten zeer ernstig het investeerders vertrouwen, zeker na het falen van Bear Stearns en Lehman Brothers in 2008. Hoewel een regeringstussenkomst de implosie van het banksysteem verhinderde, deed ze anderzijds zeer weinig om de economische groei weer aan te zwengelen. Gevolg een diepe recessie eind 2007. Mid 2009 kondigde men het einde van de recessie af terwijl het herstel zeer bescheiden was en de economie een lage groei en een hoge werkloosheid vertoonde. Deze trage groei had een onmiddellijk en belangrijk effect op het federaal budget.

Hoewel deze crisis origineel volledig US was, had ze een wereldwijd effect. Economische globalisatie betekende voor veel niet-Amerikaanse investeerders eveneens een ernstige blootstelling aan die crisis. Zeer ernstige openbare schuld problemen werden duidelijk, die tot schuldcrises leidden van onder andere Ierland en Griekenland in 2010.

Globalisatie

Sedert de jaren 90 van de vorige eeuw raken méér en méér landen verstrikt in het proces van globalisatie, zowel sociaal, politiek, maar belangrijker nog economisch. Nationale markten worden verstrengeld door handel, schuld, investeringen en lidmaatschap in een hele serie van internationale organisaties, zoals het IMF, de Wereldbank en de Wereld Handels Organisatie WTO.

Globalisatie ontstaat uit een basis overtuiging dat de wereld méér en méér homogeen aan het worden is, dat verschillen tussen nationale markten minder en minder belangrijk worden en voor sommige producten en diensten uiteindelijk zullen verdwijnen.

Kenichi Ohmae, een management goeroe, gebruikte de term “een grensloze wereld” om de globalisatie te omschrijven (in The mind of the strategist; The end of the Nation State; The borderless World en Triad Power).

Volgens zijn visie gebeurt het proces van globalisatie in vijf stappen:

  • Export via een bedrijf in het gastland;
  • Export met een zelf opgezet distributie systeem in het gastland;
  • Productie en distributie van goederen in het gastland, maar met behoud van alle banden met het eigen bedrijf in het moederland;
  • Indringing door de identiteit van het gastland te verwerven door aankoop van een lokaal bedrijf;
  • Een volledig globalisatie bedrijf doorheen activiteiten in meerdere gastlanden tegelijkertijd, waarbij het moeilijk wordt het land te onderscheiden waaraan het bedrijf is gebonden.

Globalisatie en de vrije markt leken een ideaal koppel te zijn, maar de crisis die begon in 2007 en verder liep in 2008 toonde aan dat markten kunnen falen, en dat als één markt faalt er daardoor meerderen kunnen falen.

Twee visies

We zullen deze crisis en de daaropvolgende nader bekijken met hun globale gevolgen. En we zullen dit doen aan de hand van twee werken: How markets Fail, the Logic of Economic Calamities van John Cassidy bij Farrar, Straus en Giroux, New York, 2009 en Freefall: America, Free Markets and the sinking of the World Economy van Joseph. E. Stiglitz door Norton, New York 2010 ( deze laatste bestaat ook in Nederlandse vertaling, uitgegeven bij Spectrum).

Het werk van Cassidy is ontstaan als een reactie op hevige kritiek op het neoliberalisme dat ervan uitgaat dat de persoonlijke vrijheid en vrijheden maximaal moeten zijn en door overheidsinmenging in de vrije markt te beperken. Recent wordt neoliberalisme eerder geassocieerd met de promotie van vrije handel. Het gaat essentieel over het vergemakkelijken van handel tussen staten, het verzekeren van vrijere beweging van goederen, bedrijven en kapitaal om gemakkelijker goedkopere grondstoffen en arbeidsmiddelen ( dus ook arbeiders) te vinden om winsten te maximaliseren en efficiëntie te verhogen. Voorstanders van de neoliberale filosofie lobbyen om tarieven, reguleringen, bepaalde standaards, wetten, wetgeving en regulerende maatregelen te beperken, zo mogelijk op te heffen om de vrije handel te optimaliseren. Daar bovenop breekt Cassidy, product van de Chicago School, een lans voor de neoklassieke economische visie tegen het Keynesianisme dat wèl economische interventie van de regeringen voorstaat, vooral in tijden van economische achteruitgang.

Martinez en Garcia in hun artikel What is neoliberalism? op hun web www.corpwatch.org voegen bij deze definitie nog volgende punten toe:

  1. Promotie van de marktregels door het “vrije” of private bedrijf te bevrijden van staatsinterventie; door grotere openheid naar internationale markten en kapitaal te promoten; en door het verwijderen van prijscontroles en vrijheid van kapitaal, goederen en personen.
  2. Openbare uitgaven door sociale uitkeringen of diensten reduceren, zoals onderwijs, gezondheidszorg en werkloosheid, en daar bovenop het budgettaire en fiscale deficiet wegwerken.
  3. Deregulering van de economie door de staten.
  4. Privatisatie van staatsbedrijven of diensten.
  5. Wegwerken van het begrip Gemeenschap en Openbaar Goed en het vervangen door private verantwoordelijkheid.

Zijn boek is onderverdeeld in drie delen: realiteit gebaseerde economie, utopie gebaseerde economie en een discussie over de aan de gang zijnde ( we praten over 2009) economische ellende.

Economie is uiteraard het voornaamste punt, maar terloops zwaait hij lof toe aan economisten als von Hayek en Milton Friedman die blijkbaar zijn stellingen met hun authoriteit moeten ondersteunen en de samenwerking van de laatste aan de economische politiek van president Reagan en eerste-minister Thatcher de validiteit ervan moet bewijzen.

In Freefall schildert Stiglitz een grondig overzicht van de economische recessie van 2008 en geeft hij kritiek op de politiek van de Federal Reserve tijdens de regering Bush en Obama en geeft enkele voorstellen en oplossingen om in de toekomst gemakkelijker recessies te vermijden in overeenstemming met zijn “derde weg” theorie die ergens tussen Hayek en Keynes in ligt.

Stiglitz begint met een betoog dat de crisis van 2007-2008 een eind voor deze periode reeds begon duidelijk te worden. Hij begint met de beschrijving van de crisis, hoe het begon, hoe ze werd aangepakt ( of niet) en waarbij hij de onderliggende micro en macro systeem problemen aanwijst, om te eindigen met het postulaat dat verandering absoluut noodzakelijk is. Vervolgens doet hij klare, maar controversiële voorstellen voor de toekomst binnen de globale wereldeconomie.

Stiglitz

Stiglitz behandelt meerdere sleutelthema’s in zijn boek. Het eerste is de crisis zelf en de historische context. Hij stelt dat de ineenstorting van de immobiliën markt, dikwijls aangehaald als de wortel van de crisis, geen alleenstaand incident is in de Amerikaanse economie. Acht jaar voor de 2007-2008 crisis hadden we reeds de tech-bubble gehad ( soms ook de dotcom crisis genoemd), maar deze was niet echt diepgaand geweest. “De rijkste staat in de wereld leefde boven zijn stand” ( blz 2). In feite bracht de gangbare praktijk van lenen en consumeren het land in nog grotere schuldentoestend en de idee  “ alsof de inkomens aan het groeien waren” ( blz 2) .

Terecht stelt hij dat de 2007-2008 crisis zo diep ging omdat ze, in tegenstelling tot eerdere schokken en crisissen, plaats vond midden in de globalisatie en omdat ze meer systeem gerelateerd was.

Hij onderlijnt het wereldimpact omdat de USA ondertussen “verkocht” was aan andere staten middels de T Bills ( Treasury bills= schatkist obligaties) en noteert dat “ bijna een kwart van de US leningen in handen was van het buitenland” ( blz 21).  Een ander bijkomend fenomeen was hoe de andere landen reageerden tijdens deze crisis.

In 2008 kwamen Europese en derde wereld landen in een economische recessie terecht die het totale volume van de wereldeconomie drastisch verlaagde. Gevolg: een globaal gebrek van gecumuleerde vraag, ttz. het totaal aan goederen en diensten die mensen in de wereld willen aankopen omdat sommige landen hun geldreserves oppotten (blz 20).
Kortom, de globalisatie had ervoor gezorgd dat de crisis nog nooit zo verregaand en diepgaand was geweest als in 2007-2008. En er was nog een ander zeer belangrijk verschil. Na de meeste voorgaande crises waren regeringen tussenbeide gekomen en hadden maatregelen genomen om de markt te reguleren en enkele disfuncties te neutraliseren. Na de 2007-2008 crisis echter had Wall Street en bondgenoten aangedrongen op verdere deregulering met de melding dat de markt niet verstoord was.

Stiglitz is verder een zware criticaster van de theorie van de “perfecte markt” waarin de volgende theoretische voorwaarden steeds bovenaan staan. 1) Perfecte marktinformatie is beschikbaar voor alle deelnemers aan de markt. 2) Geen enkele deelnemer met marktmacht heeft de mogelijkheid om de marktprijzen te zetten. 3) Geen staatsinterventie. 4) Geen belemmeringen om in de markt in te treden. 5) Gelijke toegang tot de productie middelen. 6) Winst optimalisatie en geen externe effecten zonder geëigende compensatie.

Daartegenover stelt Stiglitz dat deze zogenaamde perfecte markt fundamenteel verstoord wordt door de interventie van mensen en hun belangen. Zonder het niveau van regulering dat tijdens vorige crises was ingesteld, zouden bankiers en banken voortgaan met hun praktijken in een falend systeem, handelend op basis van valse veronderstellingen.

Freefall benadrukt het antwoord van zowel de regering Bush als van de regering Obama en argumenteert over de wijze waarop ze tekort schoten bij het aanpakken van de wortels van het probleem. Hij bekritiseert hevig de politiek van de Bush regering, die het probleem nog verder verergerde door het standpunt te weerhouden “dat er slechts een rimpeltje was in de immobiliën markten en dat slechts weinig eigenaars schade zouden ondervinden”. De Bush regering richtte nog grotere schade aan in februari 2008 wanneer ze een 168 biljoen $ belastingvermindering doordrukte en niet geloofde dat ze een zware recessie zouden veroorzaken. Door deze valse indruk van zekerheid te wekken bij het publiek, veroorzaakte ze zeer grote schade aan de Amerikaanse economie.

Stiglitz wijst erop dat de Bush regering een politiek voorop stelde waarbij keer op keer de rijken profiteerden en weigerde de arbeiders en de middenklasse te helpen. Hij wijst er verder op dat de Bush regering alleen het welzijn van het bedrijfsleven voor ogen had. De bedragen die werden uitgetrokken waren ongelooflijk vele keren hoger dan ooit tevoren. De Bush regering deed dus juist het tegenovergestelde van wat had moeten gebeuren en de Obama regering zette deze praktijken verder.

Cassidy

Cassidy stelt in zijn boek de voornaamste elementen van de utopische ( zijn bewoordingen) economie voor, die het absoluut geloof aanhangt om de markt perfect te maken, en ook het axioma dat “gedereguleerde markten perfect werken” herhaalt.

Cassidy analyseert de utopische economie en benadrukt zijn ideeën met voorbeelden van vele prominente economisten, te beginnen met Adam Smith en diens “ invisible hand” ( = de onzichtbare hand die verondersteld is automatische marktcorrecties uit te voeren). Deze metafoor is vandaag nog steeds de basis van de vrije markt denkers en hun tegenstand tegen regulering door regeringen. Cassisy maakt echter onmiddellijk de reserve dat de “invisible hand” weliswaar niet absoluut is. Ook Adam Smith stelde ooit dat de regering een zekere rol (zonder die echter te omschrijven) had als financiële rampspoed te verwachten was.

De befaamde utopische economist August von Hayek wordt door Cassidy aangehaald voor zijn bijdrage over de prijzentheorie. Volgens von Hayek zendt die duidelijke signalen over de markt. Deze stelling wordt vandaag nog steeds gehanteerd in de vrije markt theorie. von Hayek meende dat hoewel de staat over veel meer informatie beschikte dan een individu of bedrijf ze onmogelijk alle informatie kon hebben en dat ze dus geenszins met haar onvolledige informatie tot prijszetting kan overgaan. Bovendien leidde hij een persoonlijke kruistocht tegen inflatie, voor hem het absolute kwaad.

De volgende die erbij wordt gehaald is Milton Friedman, de vader van het monetarisme. Zijn conclusie bij het verzamelen van monetaire statistieken was bepalend voor zijn basisconcept: teveel geld leidt tot dramatische gevolgen voor de economie. Teveel geld in circulatie betekent stijgende prijzen tegenover het volume van de goederen.  “Geldvoorraad vergroten betekent automatisch inflatie”. Dit staat dus loodrecht op de visie van Keynes om verhoogde staatsschulden te gebruiken bij het herstarten van een sputterende economie. Friedman predikte een permanente strijd tegen prijsverhogingen, een systeem van zwevende wisselkoersen en belastingverlagingen.

De toestand in 2007-2008 was er één waarbij de financiële wereld oppermachtig was geworden, waarbij de politici nog nauwelijks konden ingrijpen op het monetair beleid en concentratie van macht in geprivatiseerde bedrijven. Friedman’s visies en zijn invloed op de Federal Reserve ( die hij tussen haakjes liever weg wilde) droegen er grotendeels toe bij dat ze verzwarende beslissingen nam ( zei Penn Bullock in Bernanke’s Philosopher, 2009).

Friedman prees zijn EMH ( = efficient market hypothesis) aan waarbij alle deelnemers aan de markt alle relevante informatie krijgen en overeenkomstig handelen. Hij argumenteerde dat financiële markten gebonden zijn aan economisch fundamentele regels. Grossman van Princeton University en Stiglitz bestreden deze visie zeer heftig.

De crisis van 2007-2008 gaf aanleiding tot vernieuwd grondig onderzoek van deze hypotheses. Brian Milner in juli 2009 in The Globe and Mail schreef dat “de academische theorieën over de markt eindelijk begraven werden onder deze stortvloed aan niet voorspelde ellende, ongecontroleerde hebzucht en ander irrationeel gedrag dat onmogelijk kon uitgelegd worden”. Jeremy Grantham ging nog verder en stelde dat de EMH zelf direct verantwoordelijk was voor de financiële crisis omdat deze hypothese de financiële beleidmakers verblindde voor de gevaren van de aanwas van de bubbles.

Voormalig voorzitter van de Federal Reserve Paul Volcker voegde eraan toe dat het duidelijk was dat bij de oorzaken van de huidige financiële crisis ook het onverantwoorde geloof hoorde in rationele verwachtingen en markt efficiëntie. In 2007-2008 moest men wel een fanatieker zijn om te geloven in de letterlijke waarheid van de EMH, voegde Laurence Siegel eraan toe in Black Swan or Black Turkey? in Financial Analysts Journal, 2010.

Stiglitz

Laten we even naar Stiglitz terugkeren. Een ander belangrijk thema dat door hem wordt voorop gesteld is de idee dat het economisch systeem in zijn geheel een falend systeem is. Hij identificeert het proces dat hij “securisatie” noemt als de grondoorzaak van de crisis ( the great scam of the early twenty-first century, blz 77 in Freefall). Dit is, volgens zijn eigen definitie, het proces waarbij een “illiquid asset” ( = moeilijk om te zetten activa) of een groep ervan, zoals een hypotheek, middels een financiële transformatie in een te vermarkten zekerheid om te zetten. Volgens Beder & Marshall in Financial engineering: The Evolution of a Profession bij Farrar, Straus and Giroux, New York 2009, is financial engineering een multidisciplinair domein waarbij financiële theorie, wiskunde en computer programmatie betrokken zijn. Het sleutel voorbeeld ervan was de hypotheek ondersteunde securisatie (MBS). Chris Gallant in What is securitization?, in Investopedia, 2007 formuleerde het als volgt: Eerst creëert een reguliere en geauthoriseerde financiële instelling een groot aantal hypotheken, die worden gedekt door de eigendommen. Vervolgens worden de individuele hypotheken gebundeld in een “pool” die als onderpand voor de MBS wordt gebruikt. De MBS kan vervolgens worden uitgegeven door een derde investeringsbank of door dezelfde bank die eerst de hypotheken heeft verleend. Hypotheek ondersteunde securities worden eveneens uitgegeven door agregators ( = tussenpersoon vermarkters) als Fannie Mae of Freddie Mac.

Stiglitz deelt verder mee dat de hypotheken onder alle soorten banken en investeringsfondsen waren verdeeld in het hele land en verkocht in heel de wereld. Het proces van securities ondersteunde oneindige commissies en de oneindige commissies ondersteunden ongeëvenaarde winsten en deze genereerden ongehoorde bonussen. Dit alles verblindde de bankiers. Ze hadden kunnen vermoeden dat dit onhoudbaar was (…) en het bleek dus inderdaad onhoudbaar.

Daar bovenop kregen bankiers beloningen om deze problematische hypotheken aan de man te brengen. Bankiers en rating agencies die normaal verondersteld zijn deze praktijken te stoppen, werden eigenlijk “omgekocht” en maakten grote winsten.

Stiglitz noemt als bron van deze grootschalige “scam” het terugschroeven door de regering Clinton van de Glass-Steagall Act uit 1933. Deze was toendertijd ingevoerd om commerciële en investeringsbanken te scheiden om het duidelijke belangen conflict te vermijden als dezelfde bank aandelen uitgeeft en geld leent. Glass-Steagall was essentieel een wet als firewall tussen deze commerciële en investeringsactiviteiten. De intrekking in 1999 resulteerde in nieuwe “mergers” van commerciële en investeringsbanken. Kortom, deze belangrijke disfunctie van de banksector in de Amerikaanse economie, die door vele Europese landen werd gekopiëerd, werd uiteindelijk ook hun probleem. Door de deregularisatie van de banksector werden “ de rijken nog rijker” en bevorderden de praktijken van deze MBS scam. Dit leidde direct tot het Lehman Brothers en Bear Stearns faillissement in 2008. Daar tegenover bracht het kleine en middelgrote bedrijven in financiële problemen, die leidden tot enorme aantallen faillissementen en massief hypotheek falen.

Cassidy

Nog even terug bij Cassidy. Eén van de belangrijke punten die hij in zijn boek behandelde, waren de “spillovers” ( = mijn vertaling is overvloei) van het soort dat grote firma’s bevoordeeld en die kleine firma’s en hun personeel negatief beïnvloeden. Deze “spillovers” noemde hij economische gebeurtenissen in een bepaalde context die ontstaan als gevolg van iets anders in een ogenschijnlijk ongerelateerde context ( bijvoorbeeld kennis transfert bij kennis productie in de IT wereld of sociale en milieukosten die door overheden worden gedragen). Cassidy onderkende het probleem waarbij grote firma’s hun bedrijfskosten gingen managen maar de sociale kosten verwaarloosden. Sociale kosten beïnvloeden namelijk niet direct de privé firma’s.

Als resultaat worden deze belangrijke sociale kosten niet in rekening gebracht in de marktprijs. Deze sociale kosten negeren in de prijzen veroorzaakt een disfunctie in het markt systeem, waarbij verkeerde signalen worden uitgestuurd omtrent de echte kosten van een bedrijf.

Het probleem van “spillovers” is uitvoerig behandeld door Ronald Coase, professor aan de Chicago Law School. Hij argumenteerde dat de regering wetten moest opleggen om negatieve “spillovers” te vermijden en firma’s ertoe te brengen de werkelijke kost van hun productie door te rekenen in de markt. Een bijkomende factor van de spillover theorie is dat de vrije markt heel dikwijls leidt tot de vorming van monopolies en oligopolies. Hierbij probeert het monopolie de lonen te controleren om verdere concurrentie te elimineren waarbij consumenten slachtoffer worden van deze praktijken.

Professor Georg Akerlof  noteert dat markt systemen functioneren op basis van informatie en dat verkeerde informatie leidt tot onverwachte resultaten. Het verborgen houden van product informatie kunnen we aldus een spillover noemen en leidt tot ongunstige resultaten voor de consument en zendt een verkeerd signaal naar de markt. In de financiële markten kunnen situaties waarin bedrijven vitale informatie onthouden aan de investeerders zeer dikwijls tot overmatig en irrationeel aankopen of verkopen wat tot financiële crashes leiden. Een even groot probleem kan ontstaan  wanneer zogenaamde “noise traders” ( = investeerders die zonder accurate fundamentele gegevens, en bovendien met een slechte timing of als trendvolgers of met overreacties op goede of slechte berichten) hun beslissingen nemen. Dit noemt hij een andere vorm van spillover.

Cassidy refereert ook naar het feit dat generalisaties, gebaseerd op onzekerheid in het markt systeem, eveneens tot verkeerde beslissingen kunnen leiden. Hyman Minsky van de Washington University in St. Louis en van Berkeley argumenteerde dat een sleutel mechanisme dat tot een economische crisis kan leiden de accumulatie van schulden door de “niet-governementele sector” is. Hij identificeert hierbij drie types van ontleners die bijdragen tot de cumulatie van insolvente of “slechte” schulden ( hedge borrowers, speculanten en pyramide ontleners). Minsky stelt daarbij dat individuele investeerders meestal wel verstandige beslissingen nemen, maar dat ze wel eens durven vervallen in risicovol gedrag als de markt postief evolueert. Deze risico’s leiden tot exces aankopen (dikwijls gepaard met ontleningen) die vervolgens een bubble starten. Eens in zo een bubble toestand zegt Minsky, hebben de investeerders de neiging tot een meer conservatieve houding en laten daardoor soms opportuniteiten voorbijgaan. Het voortduren van de bubble leidt tot geaccumuleerde en onhoudbare schulden die kunnen aanleiding geven tot een recessie, en in het ergste geval tot een depressie.

Kapitalisme moet worden gezien als bipolair in zijn basis met soms hele ernstige schommelingen in de economische en financiële markten. Wanneer er zeer ernstige schommelingen zijn heeft het systeem bijgevolg regeringshulp nodig. Deze cycli zijn volgens Minsky een onderdeel van het systeem.

Stiglitz

Een laatste keer Stiglitz. Globaal genomen stelt hij dat de wereldeconomie meerdere kritische uitdagingen heeft: de enorme kloof tussen vraag en aanbod, klimaatsveranderingen, wereldwijd ongelijke interest niveau’s en ongelijke consumptie en een lage productiviteitsgraad, gekoppeld aan lage werkloosheidsgraad, globale economische ongelijkheid en financiële onstabiliteit. Bovendien stelt hij dat de Amerikaanse economie heel veel van deze lange-termijn problemen zal moeten oplossen terwijl daar bovenop nog eens de off-shore van jobs gekoppeld aan een gebrek aan technische vernieuwing in “core” industrieën, groeiende ongelijkheid in inkomsten, een groeiende oudere bevolking, de noodzaak om de energiesector te hermodelleren, de milieuproblemen aan te pakken, en een onefficiënt gezondheid- en onderwijssysteem te veranderen. Al deze zaken werden reeds vroeger op de tafel gelegd, maar noch de USA, noch de rest van de wereld hebben deze lange-termijn problemen op een juiste manier aangepakt. Behalve het aansnijden van deze lange maatschappelijke waslijst, brengt Stiglitz echter ook advies aan de financiële wereld en aan regeringen in de hele wereld.

De eerste oplossing is intelligente reglementeringen voor de financiële sector toe te passen. De crisis van 2007-2008 heeft overduidelijk aangetoond, betoogt hij, dat regeringstussenkomsten nodig waren omdat de oplossingen die de markt aanbracht niet correct waren. Hij gelooft dat de regering moet betrokken worden in de activiteiten van Wall Street op vier manieren. 1) volle werkgelegenheid bewerkstelligen in een stabiele economie, en dat betekent regulering. 2) vernieuwing promoten door ondersteunde research en intellectuele eigendom te beschermen door een herstructurering van het patent systeem. 3) sociale bescherming en sociale zekerheid verlenen en 4) uitbuiting door privé firma’s, hypotheekmaatschappijen, credit cards firma’s en banken verhinderen.

In zijn commentaren op hoe economie en politiek moeten gekoppeld worden, pleit hij voor een “New Capitalism”, gebaseerd op een nieuwe basis van sociale contracten en vertrouwen tussen alle elementen van de maatschappij, tussen burgers en regering, en tussen de generaties ( blz 209).

Verder pleit hij voor grotere transparantie in de economische en de financiële wereld in de USA, maar ook in de rest van de wereld. Boekhoudingen, die verfraait worden, zouden illegaal moeten zijn, en ontsnappingsroutes, zoals het offshore banking, moet worden afgeschaft om belastingontduiking, witwassen van illegaal geld en andere criminele en asociale activiteiten te vermijden.

Verder pleit hij voor een “New Economic Order” op wereldniveau, een beter beheer door de G-20 en het IMF. Na de decolonisatie van de jaren 60 stelt hij, werden door de ontwikkelde landen door middel van deregularisatie van de financiële sector, door privatisatie en vrije handelsakkoorden nieuwe instrumenten van post-koloniale controle ingevoerd. IMF en de Wereldbank, zegt Stiglitz, moeten hun politiek herzien.

Hij pleit eveneens voor een “New Global Reserve System”. Zijn sterkste argument hiervoor is het volgende: ontwikkelingslanden, in de eerste plaats China, hebben triljoenen US dollars in hun reserves, dat in een crisisperiode snel kan opgevraagd worden met een risico van een nieuwe Grote Recessie….. Jaarlijkse uitgiftes van een nieuwe globale reserve munt zou betekenen dat men zijn reserves tegen fluctuaties in deze nieuwe reserve munt kan opzij leggen en niet een munt die de rest van de wereld mede in gevaar brengt. Dit zou de globale vraag weer verhogen en de globale economie versterken ( blz 231). Deze munt kan uiteraard niet opnieuw de dollar zijn wegens haar onstabiliteit in het verleden, wat op zijn zachtst controversieel is en politiek waarschijnlijk onmogelijk door te drukken. Bovenop de huidige realiteit van de USA dwingt de enorme ongelijkheid in de wereld ons tot deze oplossing, die zou moeten gebaseerd zijn op “ een pot” van meerdere munten in een mix met meerdere of alle grondstoffen.

Dit laatste is uiteraard politiek zeer geladen.

Trefwoorden: